Blog Layout

Bovengronds uitrijden van vaste mest

Duurzame Bloemkool • apr. 20, 2022

"Er wordt een chemische oorlog gevoerd in de bodem"

"Als de vaste mest op het land blijft liggen in plaats van de mest onder te werken, dan ontstaat er een betere interactie tussen lucht, organische stof en bodem. Dat zou moeten leiden tot toename van de organische stof in de bodem en een gunstig effect op het bodemleven. En dit zal leiden tot een betere weidevogelstand."


Dit is de basisgedachte van bloemkoolteler Wim Reus die heeft geleid tot het project "Duurzame bloemkool". Echter de wetgeving staat experimenteren vanuit deze beheersvisie op de bodem niet toe. De wet stelt dat mest moet worden ondergewerkt. Wanneer binnen een project wordt geëxperimenteerd ontstaan er mogelijkheden voor ontheffing. Het project 'Duurzame bloemkool' heeft zo'n ontheffing gekregen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.


Reus teelt bloemkool in de Grootslagpolder; een gebied met een sterke tuinbouwtraditie op lichte kleigronden met een hoog organisch stofgehalte. Reus kiest bewust voor het toedienen van vaste strorijke stalmest als grondverbeteraar en heeft vragen over de effectiviteit van onderwerken van deze mest. Collega bloemkooltelers van P.N. Slagter hebben een zelfde visie over vaste mest en zijn ook aangesloten in dit project. Het project wordt in opdracht van de provincie Noord-Holland onder leiding van Amsterdam Green Campus uitgevoerd door onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam, die onlangs de rapportage van het eerste jaar hebben opgeleverd. Amsterdam Green Campus heeft serieus werk gemaakt van het onderzoek en daarbij gekeken naar 12 percelen in de regio rond Hem en Andijk. Als referentie wordt een perceel in Venhuizen buiten de Grootslagpolder gebruikt.


De onderzoekers en studenten van de Amsterdam Green Campus hebben - onder leiding van projectleider Lisa Bibbe - een aantal aspecten benoemd waarop de percelen beoordeeld worden. Voor al deze aspecten en eigenschappen zijn 0-metingen gedaan en is een verwachting verwoord. De metingen en beoordelingen na de oogst leiden tot een resultaat. Het project is gestart in 2020 en de resultaten zijn van het eerste onderzoekjaar. De looptijd is vier jaar.


Organische stof


Belangrijk aspect is natuurlijk de organische stof. De onderzochte gronden hebben van nature een hoog organische stofgehalte variërend van 4-9% en bekend is dat verandering van het organische stof gehalte een proces van jaren is. De verwachtingen van de onderzoekers was een gering effect op de organische stof. De metingen laten echter grote verschillen zien tussen de momenten van meten en de verschillende percelen. Een constatering die vraagt om verdieping. Blijkbaar zijn er seizoenswisselingen. Ook vragen de onderzoekers zich af of de effecten op de organische stof wordt veroorzaakt door de vaste mest of door de gewasresten. Na de bloemkoolteelt blijft er een groot deel gewasresten in de vorm van blad en stronken achter op de percelen. Dit kan een positief effect hebben op de organische stof in de bodem.


Dichtheid


De Amsterdam Green Campus heeft ook metingen uitgevoerd naar de stabiliteit en de dichtheid van de bodem. De stabiliteit wordt gemeten door een zeefmethode waarbij een waarde wordt gegeven aan de stabiliteit aan de hand van de resten in de zeef. De dichtheid wordt in dit onderzoek bepaald door droging van de grond waarbij het verschil tussen het gewicht voor en na de droging inzicht geeft in de ruimte die er in de grond is om vocht vast te houden.

De resultaten van de stabiliteitsbemonstering hebben voor nu nog geen effect laten zien. De dichtheidsbemonstering laat zien dat de dichtheid afneemt bij de percelen met bovengronds uitgereden vaste mest. Dat betekent dat er meer ruimte is om water vast te houden. Er is een verschil tussen de dichtheid na de oogst en in het voorjaar. De dichtheid in het voorjaar is groter, dat betekent een beter watervasthoudend vermogen direct na de oogst.


Water


Voor het aspect watervasthoudend vermogen wordt verwacht dat niet ingewerkte mest leidt tot minder verdamping. Dit wordt gemeten door de pF waarde te bepalen. De pF waarde geeft de zuigspanning van de bodem weer. In de metingen die zowel voor als na de oogst zijn gedaan zijn vooral verschillen te zien tussen de verschillende momenten. De verschillen tussen de objecten zijn niet aangetoond na één meting.


Uitspoeling


De verwachting t.a.v. uitspoeling is positief. Niet ondergewerkte mest leidt tot een hoger organische stofgehalte in de bodem en dat zorgt voor een beter water vasthoudend vermogen. De metingen zijn na de oogst en voor de oogst het jaar er op gedaan. Er is gemeten op nitraat en ammoniak.


De objecten met ondergewerkte mest toonden een hogere concentratie nitraat (NO3) en ammonia (NH4+). Blijkbaar zorgt niet onderwerken van mest voor een betere opname van de stikstof aan het organisch materiaal. De verwachting is dat er een effect is op de chemische eigenschappen in de bodem. Voor de hoofdmineralen N, P en K is dat er een beter leverend vermogen omdat de mineralen nu eenmaal beter worden vastgehouden door natuurlijk ontwikkelde organische stof. Dat kan natuurlijk niet in één jaar worden aangetoond, wél zijn er metingen gedaan voor en na de oogst. Deze metingen worden vervolgd. De zuurgraad is een belangrijke chemische eigenschap maar lastiger te beheersen. De verwachting is dat de pH daalt omdat mest altijd zorgt voor een verzurende reactie maar door de toediening van kalk, wat gebruikelijk is op deze gronden, zal de pH stijgen. Daarmee blijft de pH neutraal. De metingen die voor en na de oogst zijn gedaan laten dat ook zien.


Chemische oorlogsvoering


Gelinkt aan organische stof is het effect op biomassa. Universitair docent Elly Morrïen van de Universiteit van Amsterdam is betrokken bij het project en licht biomassa in de bodem toe. Bodembiomassa bestaat uit bacteriën en schimmels maar ook uit wormen een nematoden. Door bovengronds mest en dus bovengrondse voedingsstoffen ontstaat er meer mobiliteit van deze organismen en daarmee een grotere interactie. De bodemorganismen zijn continu met elkaar in gevecht voor de juiste voeding. "Er wordt een chemische oorlog gevoerd in de grond" legt Morrïen uit. En plantenwortels voeden de bodemorganismen en nemen stoffen op. Deze interactie is gebaat bij veel activiteit.

 Een toename van de biomassa geeft aan dat de activiteit toeneemt.

Een goede bodem staat of valt bij de aanwezigheid van schimmels en bacteriën. Daarvan is het grootste deel gunstig want zorgt voor interactie tussen bodemleven en wortels. Het verschil tussen gunstig en ongunstig is echter lastig te analyseren. Er wordt gebruik gemaakt van een DNA analyse methode. Deze wordt ingezet aan het begin en aan het einde van het project. Met deze DNA analyse methode kunnen de gunstige en ongunstige schimmels en bacteriën benoemd worden. De 0-meting is uitgevoerd bij de start van het project.


Aaltjes


Voor nematoden geldt hetzelfde als voor schimmels en bacteriën: er zijn gunstige en ongunstige aaltjes. Een DNA analyse is niet nodig omdat aaltjes onder een microscoop kunnen worden herkend. In het onderzoek is het onderscheid gemaakt tussen schadelijke plantparasitaire aaltjes en gunstige aaltjes. Daarbij wordt alleen naar vrij levende aaltjes gezocht.

  • De verwachting is dat er geen verschil is tussen de objecten.
  • In de 0-meting wordt wel een groot verschil in absolute aantallen tussen de objecten aangetoond.
  • De verhouding schadelijke/gunstige schimmels en bacteriën is in alle gevallen nagenoeg gelijk.


Dikke wormen


Ook wormen hebben invloed op de bodemkwaliteit. De verwachting is dat wormen mobieler zijn in de objecten met niet ingewerkt mest. Daarmee zal de hoeveelheid naar verwachting groter zijn. Ook hier geldt dat de wormen op soort worden benoemd. Het effect op de bodem is per soort verschillend.

  • Tussen de objecten in de 0-meting blijkt het aantal soorten stabiel te zijn.
  • Univ. docent Morrïen geeft aan dat duidelijk grotere en dikkere wormen zijn gesignaleerd in de bovengrondse mestobjecten. Een teken dat er voldoende voeding is. Wormen zijn bij uitstek positief voor het bodemleven.


Bovengronds


De bovengrondse biodiversiteit van insecten neemt naar verwachting toe in de objecten waarin de mest niet is ondergewerkt. Immers er is meer voedsel en meer beschutting. Ook hier is soortherkenning van belang. De onderzoekers van de Amsterdam Green Campus hebben insecten gevangen met gaasvallen en met plakvallen. Echter de effecten van weersomstandigheden en met name wind hebben een grote invloed op de vangsten van de insecten. Daardoor kunnen er geen duidelijke conclusies worden getrokken. Komend jaar wordt gewerkt aan stabielere vangstmethoden.


Weidevogels


Belangrijke constatering in de recente rapportage was de toename van weidevogels. Uit de tellingen is gebleken dat door toename van wormen en insecten er meer weidevogels zijn Er is nadrukkelijk meer ruimte om te foerageren en te schuilen. In de tellingen zijn met name kieviten geconstateerd.


Kwaliteit


Niet inwerken van vaste mest leidt tot een betere bodemkwaliteit maar leidt dit ook tot een betere kwaliteit bloemkool? En is er een invloed op de smaak? Er is een sensorische smaaktoets gedaan waarbij blind geproefd is en de bloemkool is geanalyseerd op inhoudsstoffen. De ene bloemkool ruikt aardser, de ander muffiger. In korreligheid en nasmaak zijn ze anders en wat betreft de inhoudsstoffen hebben beide bloemkolen ieder hun eigen positieve effecten op de gezondheid van de mens, als we kijken naar de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid. Over het geheel zijn het kleine verschillen die nog niet laten zien dat de ene bloemkool per se beter is in smaak of kwaliteit dan de ander. De proef zal tot het einde van het project worden herhaald, om te kijken of er een groter verschil op zal treden tussen de bloemkolen van de verschillende behandelingen.


De vraag van Wim Reus naar de mogelijkheden voor bovengronds uitrijden van vaste stalmest komt voort uit vakmanschap en kennis van de eigen percelen. De wetgeving is gebaseerd op toepassing van drijfmest en sluit bovengronds uitrijden uit. De ruimte die het ministerie van LNV geeft om de perspectieven te onderzoeken zijn te prijzen. De inspanning die Amsterdam Green Campus heeft gekozen met het analyseren van veel aspecten rond de teelt, bodem en omgeving laten een gemotiveerde aanpak zien. Deze onderzoeksopzet brengt teelt, overheid en onderwijs bij elkaar en dat is noodzakelijk om de ontwikkeling van complete teeltsystemen te toetsen en in de praktijk te ontwikkelen.


Amsterdam Green Campus


Amsterdam Green Campus (AGC) is een stichting zonder winstoogmerk van de Universiteit van Amsterdam. De doelstellingen zijn: kennisdeling (valorisatie), economische groei van de groene sector in Noordwest Nederland, blijvende ontwikkeling van goed gekwalificeerd personeel op mbo-, hbo- en wo niveau (agri, voeding, levenswetenschappen en chemie).

De partners in het bestuur zijn Clusius College, Yuverta, AERES Hogeschool, Hogeschool Inholland, UvA/IBED (Institute for Biodiversity & Ecosystem Dynamics), UvA/HIMS (Van 't Hoff Institute for Molecular Sciences), UvA/SILS (Swammerdam Institute for Life Sciences) en UvA/IXA (Innovation Exchange Amsterdam).


De projecten en initiatieven van de Amsterdam Green Campus krijgen vorm binnen triple helix verband (onderwijs, overheid en ondernemers). Dat gaat veelal over onderwerpen aangaande duurzame ontwikkelingen en de transitie naar een circulaire samenleving. Daarbij komt groen tot leven in de thema's Green Genetics, Green Environment, Green Chemistry en Green Food. De Amsterdam Green Campus onderschrijft het spreekwoord 'Alle goede dingen bestaan in drieën' en dat komt tot uiting in het logo met de onderwijsrichtingen (mbo - hbo - wo), de geledingen van de maatschappij (de triple helix) en de Andreaskruisen van Amsterdam.


Download de volledige rapportage uit 2021 op de pagina van 'Duurzame bloemkool'. 


Het project Duurzame bloemkool wordt uitgevoerd door Amsterdam Green Campus en haar partners, in opdracht van de provincie Noord-Holland. Overige partners in het project: Rijksdienst Voor Ondernemen, Vollegrondsgroente.net, Ecolane


Nieuws AGRIVIZIER

26 apr., 2024
Op 24 april hebben studenten van de opleiding Agrarisch Ondernemerschap Tuinbouw & Akkerbouw aan Aeres Hogeschool Dronten een bedrijfsbezoek gedaan bij J.C.J. Ruiter - Wever en P.N. Slagter in Andijk. Deze bedrijfsbezoeken waren onderdeel van de opening van de teeltmodule. Het programma begon om 1 uur ‘s middags met de ontvangst van de ruim 50 studenten. De groep werd verdeeld in twee, waarbij de ene groep ontvangen werd bij bloemenkwekerij en -broeierij J.C.J. Ruiter - Wever, en de andere groep bij bloemkoolteler P.N. Slagter. Bij J.C.J. Ruiter Wever kregen de studenten inzicht in het bedrijf dat gespecialiseerd is in de teelt en verwerking van tulpen en hyacinten. Stef Ruiter, eigenaar van het bedrijf, deelde met trots de geschiedenis en de activiteiten van het bedrijf. Ze benadrukken hun focus op duurzaamheid en lidmaatschap bij NLG Holland, waarin ze samenwerken aan duurzame en biologische bollenteelt. Het gebruik van milieuvriendelijke gewasbeschermingsmiddelen en respect voor het bodemleven en de omgeving staan centraal in hun bedrijfsvoering. Bij P.N. Slagter werden de studenten ontvangen door de Ruud Slagter, een van de vijf neven die gezamenlijk het bedrijf leiden. Dit bedrijf richt zich voornamelijk op de teelt van bloemkool en heeft duurzaamheid hoog in het vaandel staan. Ze zijn actief betrokken bij diverse onderzoeksprojecten en proeven, gericht op duurzame teeltmethoden, bodembeheer en het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De keuze voor luzerne als stikstofbindend gewas en het gebruik van geavanceerde spuittechnieken illustreren hun streven naar duurzaamheid.
05 dec., 2023
De balans tussen natuur en landbouw is een cruciale factor in de zoektocht naar een duurzame voedselketen. Gewasschade door dieren wordt wel een steeds groter probleem. Om de balans tussen duurzame voedselproductie en gezonde ecosystemen te herstellen is in 2021 het project Fauna in Evenwicht van start gegaan. Dit project heeft als voornaamste doel om oplossingen te vinden voor gewasschade veroorzaakt door in het wild levende dieren, met een specifieke focus op het groeiende probleem van ganzen in Nederland. Op dit moment vormen ganzen een grote uitdaging voor telers. In het Faunabeheerplan Ganzen Noord-Holland 2021-2024 staat voor het aantal grauwe ganzen in Noord-Holland een streefcijfer van 15.000 (bron: Faunabeheereenheid Noord-Holland Faunabeheerplan Ganzen Noord-Holland 2021-2024 ). In 2022 zijn er echter wel 145.000 grauwe ganzen geteld. De ganzen eten zowel gras als gewassen en produceren ganzenpoep, wat leidt tot verzuring van de bodem. Dit kan op zijn beurt leiden tot verminderde vruchtbaarheid van de grond en beïnvloedt mogelijk de gewasgroei. Op 1 november bracht Jelle Beemsterboer, gedeputeerde van de provincie Noord-Holland een werkbezoek aan Verdonk Broccoli in het kader van het project Fauna in Evenwicht . Naast de stuurgroep Fauna in Evenwicht (vijf bloemkool- en broccolitelers) en beleidsmedewerkers van de provincie was ook een aantal vertegenwoordigers vanuit het netwerk rondom fauna aanwezig: de Wildbeheereenheden Het Grootslag en Noorder- Koggenland, de Agrarische Natuurvereniging Hollands Noorden en LTO. De middag werd gestart met een rondleiding door het bedrijf van René Verdonk en Sabine van den Berg. Om de problematiek in de vollegrondsgroenteteelt beter te begrijpen werd eerst de intensiteit van de teelt uitgelegd. Vanaf eind februari tot half augustus wordt er continu geplant (en uiteraard geoogst). Per teler vinden er zo’n 50 beplantingen plaats gedurende deze periode. De jonge planten zijn een lekkernij voor diverse dieren, zoals ganzen, eenden, duiven, hazen, etc. In de 7 maanden van de productie is er dan ook zo’n 50 keer kans op schade aan het gewas door vraat. In relatie tot andere gewassen (akkerbouw, gras, etc.) geeft de schademeldingen dan ook een extra administratieve last in een al toch zo’n drukke periode van planten en oogsten. In de praktijk betekent dat ook dat de schademeldingen beperkt worden gedaan. Met als gevolg dat er geen duidelijk inzicht is in de schadecijfers. Om schade te beperken zijn er diverse maatregelen nodig. Voor deze middag was er een demonstratie van afweermiddelen en -systemen die door de telers worden ingezet om gewasschade door dieren te beperken. Onder andere netten, geluidsinstallaties, drones, poppen, vliegers en lasers werden gedemonstreerd. Bij de telers zijn al verschillende methoden geïmplementeerd. De ervaring leert echter dat ganzen slimme dieren zijn en niet altijd onder de indruk zijn van de verschillende afweermethoden.
door Agrivizier 01 sep., 2023
Regels zijn regels: het is een bekende uitdrukking. Voor veel agrariërs lopen regels en wetten als een rode draad door hun dagelijks werk. Eén van die regels is het direct onderwerken of injecteren van mest op het land, zodat onder andere uitspoeling en ammoniakvervluchtiging zoveel mogelijk worden beperkt. Een tijdrovende klus, uitgevoerd omdat het moet. Maar ís onderwerken van mest wel de beste optie? Hoe staat het bijvoorbeeld met biodiversiteit, bodemkwaliteit en de kwaliteit van de producten die worden geteeld als hier andere keuzes in worden gemaakt? Deze en andere vragen worden onderzocht in het project Duurzame Bloemkool. Bloemkoolteler Pé Slagter en onderzoeker Erik Cammeraat vertellen er meer over. Pé Slagter is sinds zijn achttiende actief in het familiebedrijf, de firma P.N. Slagter in Andijk. Samen met zijn broer en neven nam hij het stokje over van zijn vader en ooms. Op zo’n 180 hectare grond worden bloemkool (ook oranje en paarse bloemkool), broccoli, romanesco, ijsbergsla en andere koolsoorten geteeld. Pé: “Voor dit project werd ik benaderd door mijn collega Wim Reus. Hij nam deel aan een zogenoemde hackathon van provincie Noord-Holland. Wim legde daar een vraag voor over de huidige mestwetgeving en het organische stofgehalte van het land: voor vollegrondsgroentelers is de kwaliteit van de organische stof in de bodem belangrijk om hoogwaardige producten te kunnen verbouwen en telen. Met de actuele regels rondom mest zien we dat de kwaliteit van de organische stof onvoldoende op peil blijft. Een complex vraagstuk dus, dat aandacht kreeg tijdens de hackathon. Toen is het balletje gaan rollen. Ik had meteen belangstelling, omdat ik van mening ben dat direct inwerken van mest én niet nodig én nauwelijks haalbaar is. Zo hebben we meegemaakt dat een van mijn medewerkers een uur te laat was met inwerken. Daar stond meteen een fikse geldboete tegenover. De regels zijn nu zo strikt dat je zowat tegelijk met het uitstrooien ook al moet inwerken: dat is onhaalbaar en het past ook niet bij de manier van werken. Normaal gesproken strooien we eerst zo’n 80% uit en dan kijken we hoe we de overige 20% van de mest verdelen. Met deze tijdsdruk kan dat niet. Kortom: dit project ligt me na aan het hart en daarom doen we ook met veel plezier en nieuwsgierigheid mee. Overigens hadden we vooraf natuurlijk geen idee welke richting de uitkomst op zou gaan - een extra bevestiging van de huidige regels is vanzelfsprekend ook een mogelijk resultaat.” Living lab: van onderzoek tot in het schap In het onderzoek wordt gewerkt met een living lab: op de velden van Pé en Wim is een stuk grond aangewezen als onderzoeksgrond. Erik: “We bestuderen allerlei aspecten ín en boven de grond. Bij het inwerken van mest neemt in het algemeen de biodiversiteit af. Ga maar na: als je grond omploegt, dan zijn daar minder wormen. En als er geen wormen zijn, dan zijn er minder weidevogels te vinden. Kortom: hoe meer insecten er zijn, hoe meer andere dieren er in de buurt zijn. Met het onderzoek willen we analyseren wat nu precies het effect is van het later inwerken van mest. We kijken naar de samenstelling van de bodem, zowel qua chemie als qua fysica. Denk bijvoorbeeld aan koolstof: een koolstofrijke bodem stimuleert het bodemleven. Daarnaast kijken we dus wat er bóven de grond gebeurt: welke dieren zien we? Wat groeit er allemaal? We tellen vogels, inventariseren de aanwezigheid van vliegen, aaltjes en andere insecten, we meten de aanwezigheid van microben en we nemen grond- en watermonsters. Bovendien kijken we ook naar de bloemkool zelf, naar smaakstoffen en zelfs naar de chemische samenstelling – onder andere de hoeveelheid vitamine C en ijzer. Er is ook een smaakpanel vanuit Hogeschool Inholland. Zij hebben tot nu toe twee proefrondes gedaan. Later dit jaar volgt de laatste ronde.” Voorlopige resultaten De overtuiging van Pé dat het later of niet inwerken van mest allerlei positieve effecten zou hebben is één, maar het is uiteindelijk aan de wetenschap om tot een conclusie te komen. Erik: “Dit project startte eind 2018 en we zitten nu in het laatste jaar. We zien voorzichtig eerste resultaten. Zo lijkt het erop dat de hoeveelheid koolstof in de grond toeneemt. Dat is verrassend. Normaal gesproken gaat daar behoorlijk wat tijd overheen. Daarnaast lijkt de uitspoeling van stikstof bij het gebruik van droge mest niet erger te zijn dan bij het inwerken van mest. Tot slot lijkt de bloemkool zelf ook iets gezonder én iets lekkerder te zijn, met iets meer voedingsstoffen. Dit alles lijkt de overtuiging van Pé te bevestigen dat direct inwerken van mest niet noodzakelijk is, maar dat is natuurlijk geenszins waar wij als onderzoekers mee bezig zijn: Wij kijken naar data en andere verifieerbare onderzoeksgegevens.” Van onderzoek tot avondmaal De bloemkool die wordt geteeld in het kader van onderzoek maakt gewoon deel uit van de verkoop van Pé en Wim; met recht een living lab dus in dit project. Pé: “Meedoen met zo’n groot onderzoek klinkt misschien bewerkelijk, maar dat valt alles mee. Het gaat er vooral om dat je je veld openstelt voor de onderzoekers. De verdeling is nu half om half: de ene helft van het perceel krijgt direct ingewerkte mest en de andere helft van het perceel niet – dat wil zeggen, dat laten we drie weken liggen. De onderzoekers meten steeds de verschillen tussen beide percelen. Om de twee-drie weken komen ze naar het veld voor metingen. Met de bloemkool zelf gebeurt verder niets; beide eindproducten zijn van goede kwaliteit en dus liggen ze gewoon in de supermarkt en op je bord. En hoewel ik geen onderzoeker ben valt me van alles op. Zo zie ik dat weidevogels met hun kroost richting het niet-ingewerkte perceel trekken. Daar valt blijkbaar meer voedsel te halen. Sowieso is het altijd mooi om het leven op en rond het veld te volgen, je kunt met het blote oog al zo ontzettend veel zien en ontdekken.” Ook qua tijdsbesteding is deelname aan het onderzoek geen obstakel voor Pé. “Sowieso is het erg prettig samenwerken met de onderzoekers en betrokkenen. Er zijn bijvoorbeeld mbo-, hbo- en wo-studenten die meedoen met dit project, omdat het onderdeel is van Amsterdam Green Campus. Verder vind ik het mooi om op deze manier nog meer inzicht te krijgen in wat er zoal gebeurt op mijn perceel. En ik wil mijn steentje bijdragen aan het verbeteren van ons vak en aan de toekomst van de sector én de natuur. Natuurlijk zijn er soms overleggen en bijeenkomsten, dat hoort erbij en daar ben ik als deelnemer ook graag bij. Maar het kost me weinig extra werk op het land. En dat is mooi, want extra tijd… dat bestaat niet.” Pé Slagter is mede-eigenaar van familiebedrijf P.N. Slagter in Andijk. Erik Cammeraat werkt als universitair hoofddocent op de Universiteit van Amsterdam binnen de onderzoeksafdeling IBED-Ecosystem and Landschape Dynamics.
Meer posts
Share by: