Blog Layout

Practor Bertine Philipsen wil met kleine stappen naar anders eten

GroenPact • dec. 22, 2022

Docent onderzoekers leren van elkaar, over vestigingen en regio’s heen

Bertine Philipsen is practor duurzame innovaties in de voedselketen bij Yuverta en Vonk. “We moeten echt anders gaan eten, dit is niet houdbaar.” Het komt telkens terug in haar verhaal: “Dat kan met kleine stappen.” Met haar team van docent-onderzoekers en studenten van twee mbo-instellingen zet Bertine sinds mei 2021 die stappen.


Bron & tekst: GroenPact - Kirsten van Valkenburg


“We hoeven echt niet allemaal vegetariër te worden.” Dat zegt Bertine als ze vertelt over de eiwittransitie, waar het draait om een duurzame manier van produceren en consumeren van eiwitten. En dat betekent het vervangen van dierlijke eiwitten door plantaardige. “Een bedrijf dat bijvoorbeeld ei in hun product vervangt door een plantaardig eiwit, dat is een stap waar ik op doel.”


Eitwitrijke en lokale boon


Over die eiwittransitie gaat het ook in het project ‘Bean me up’, waar Bertine bij is betrokken. Het project draait om de eiwitrijke veldboon. Als extraatje is dit ook nog eens een lokale teelt. Bertine: “Binnen dit project zijn studenten van Vonk mbo Alkmaar samen met de voedselverwerkende industrie aan het kijken hoe we de veldboon kunnen gebruiken.” Ook hogeschool Inholland is betrokken, via het lectoraat Health & Food van lector Feike van der Leij.


Er gebeurt van alles binnen dit project. Zo zijn er studenten die onderzoeken welke communicatie werkt om consumenten meer producten met duurzaam eiwit te laten kopen. Bertine vertelt: “Zij gaan een consumentenpanel opzetten en benaderen hiervoor mensen uit de omgeving van de school.”


Practor bij twee scholen


Bertine is practor bij twee mbo instellingen: Yuverta mbo Den Bosch en Vonk mbo Alkmaar. “Een practoraat is sowieso pionieren en een practoraat over twee locaties nog net een beetje meer”, vertelt Bertine.


De startpositie bij beide scholen was zeer verschillend. In Noord-Holland was er al een levendige infrastructuur tussen bedrijven en het onderwijs. In Den Bosch is die start nu ook gemaakt: er is in Noord-Brabant een RIF-subsidie toegekend onder de naam ‘Brabant eet (BEET)’. Vier mbo-scholen vroegen met elkaar deze subsidie aan, met Yuverta als penvoerder. Er zijn nu zeven learning community’s waar bedrijven, instellingen, overheid en onderwijs elkaar vinden. “Zo’n brede samenwerking werkt als een vliegwiel”, ervaart Bertine.


Opa Ed


Maar er zijn ook overeenkomsten tussen beide regio’s. “Neem de studenten, vaak zijn ze in het begin wat afwachtend. Maar als je ze áán zet, dan gaan ze.” Bertine vertelt: “In het project ‘De innovatieve foodbar moest een groepje jongens een nieuw reep bedenken voor ouderen. Wat vonden ze dat lastig, helemaal niet hun belevingswereld. De ommekeer kwam toen ze een persona moesten bedenken: een denkbeeldig persoon waarvoor zij het product wilden ontwikkelen.


Bertine lacht: “Binnen de kortste keren was daar Opa Ed. Een slechte eter en zware roker van 69 jaar. Toen ging het project leven en kwam er een dadelreep met groenten, fruit en extra eiwitten. Speciaal voor opa Ed.” Bertine glimt. “Daar word ik blij van.”


Bertine glimt nog even verder. “Trouwens, in hetzelfde project hadden we bewust weinig aandacht besteed aan duurzame ingrediënten. En wat gebeurt er? Meer dan de helft van de groepen had spontaan gekozen voor duurzame ingrediënten.”


Leren van elkaar


Een andere overeenkomst tussen beide scholen is het enthousiasme van de docent-onderzoekers. “Ik wil ze ook echt even noemen”, zegt Bertine trots. “In Alkmaar zijn het Rian Schelvis en Cock Smit, in Den Bosch werk ik samen met Eline Stoel, Ine Stallaart en Gerty van den Bosch-Habraken.”


De gedrevenheid bij de docent-onderzoekers is groot. “We leren van elkaar, over vestigingen en regio’s heen, want uiteindelijk zijn de vraagstukken vergelijkbaar.” Maar een 3d-foodprinter die is aangeschaft in Den Bosch legt dan toch de regionale verschillen bloot. Bertine lacht: “Het ultieme doel? Een plantaardig Brabants worstenbroodje printen!”


Niet houdbaar


Het komt telkens terug in haar enthousiaste verhaal: “Als we allemaal wat kleins doen, leidt dat samen leiden tot iets groots.” En die grootse verandering is nodig als het gaat om ons voedsel, volgens Bertine. “We hebben een ontzettend efficiënt voedselsysteem in Nederland, maar inmiddels zien we de nadelen.” Ze somt op: consumenten hebben geen beleving meer bij hun eten, de keten is lang en ingewikkeld, de druk op het milieu is groot. “Veranderingen zijn niet makkelijk, want je gaat tegen het bestaande systeem in. Dat vraagt om kleine stapjes.”


Het kan wel


Ook in het onderwijs ervaart Bertine botsingen met het bestaande systeem. “Het is lastig om in het curriculum een plek te vinden voor nieuw soort onderwijs.” In Alkmaar vinden de projecten nu plaats in de lesvrije week, oorspronkelijk bedoeld als inhaalweek. “Dat gaf eerst wel weerstand, ja.”


En iedere donderdag zijn de foodstudenten van mbo Alkmaar en hogeschool Inholland vrij geroosterd om samen te werken aan hun projecten. “Dat is onze FICA-vakdag”, vertelt Bertine. FICA (Food Innovation Community Amsterdam) is een netwerkorganisatie van Noord-Hollandse foodbedrijven en opleidingen. FICA stimuleert de ontwikkeling van innovatieve voedingsconcepten met behulp van mbo- en hbo-studenten. Bertine is overtuigd: “Wil je de samenwerking met bedrijven en het hbo oppakken, dan heb je zo’n dag echt nodig.”


Veranderingen als deze vragen veel van de school, de docenten en de studenten. “Maar het kan wel. Want in Alkmaar doen we het,” is Bertine stellig.

Nieuws AGRIVIZIER

26 apr., 2024
Op 24 april hebben studenten van de opleiding Agrarisch Ondernemerschap Tuinbouw & Akkerbouw aan Aeres Hogeschool Dronten een bedrijfsbezoek gedaan bij J.C.J. Ruiter - Wever en P.N. Slagter in Andijk. Deze bedrijfsbezoeken waren onderdeel van de opening van de teeltmodule. Het programma begon om 1 uur ‘s middags met de ontvangst van de ruim 50 studenten. De groep werd verdeeld in twee, waarbij de ene groep ontvangen werd bij bloemenkwekerij en -broeierij J.C.J. Ruiter - Wever, en de andere groep bij bloemkoolteler P.N. Slagter. Bij J.C.J. Ruiter Wever kregen de studenten inzicht in het bedrijf dat gespecialiseerd is in de teelt en verwerking van tulpen en hyacinten. Stef Ruiter, eigenaar van het bedrijf, deelde met trots de geschiedenis en de activiteiten van het bedrijf. Ze benadrukken hun focus op duurzaamheid en lidmaatschap bij NLG Holland, waarin ze samenwerken aan duurzame en biologische bollenteelt. Het gebruik van milieuvriendelijke gewasbeschermingsmiddelen en respect voor het bodemleven en de omgeving staan centraal in hun bedrijfsvoering. Bij P.N. Slagter werden de studenten ontvangen door de Ruud Slagter, een van de vijf neven die gezamenlijk het bedrijf leiden. Dit bedrijf richt zich voornamelijk op de teelt van bloemkool en heeft duurzaamheid hoog in het vaandel staan. Ze zijn actief betrokken bij diverse onderzoeksprojecten en proeven, gericht op duurzame teeltmethoden, bodembeheer en het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De keuze voor luzerne als stikstofbindend gewas en het gebruik van geavanceerde spuittechnieken illustreren hun streven naar duurzaamheid.
05 dec., 2023
De balans tussen natuur en landbouw is een cruciale factor in de zoektocht naar een duurzame voedselketen. Gewasschade door dieren wordt wel een steeds groter probleem. Om de balans tussen duurzame voedselproductie en gezonde ecosystemen te herstellen is in 2021 het project Fauna in Evenwicht van start gegaan. Dit project heeft als voornaamste doel om oplossingen te vinden voor gewasschade veroorzaakt door in het wild levende dieren, met een specifieke focus op het groeiende probleem van ganzen in Nederland. Op dit moment vormen ganzen een grote uitdaging voor telers. In het Faunabeheerplan Ganzen Noord-Holland 2021-2024 staat voor het aantal grauwe ganzen in Noord-Holland een streefcijfer van 15.000 (bron: Faunabeheereenheid Noord-Holland Faunabeheerplan Ganzen Noord-Holland 2021-2024 ). In 2022 zijn er echter wel 145.000 grauwe ganzen geteld. De ganzen eten zowel gras als gewassen en produceren ganzenpoep, wat leidt tot verzuring van de bodem. Dit kan op zijn beurt leiden tot verminderde vruchtbaarheid van de grond en beïnvloedt mogelijk de gewasgroei. Op 1 november bracht Jelle Beemsterboer, gedeputeerde van de provincie Noord-Holland een werkbezoek aan Verdonk Broccoli in het kader van het project Fauna in Evenwicht . Naast de stuurgroep Fauna in Evenwicht (vijf bloemkool- en broccolitelers) en beleidsmedewerkers van de provincie was ook een aantal vertegenwoordigers vanuit het netwerk rondom fauna aanwezig: de Wildbeheereenheden Het Grootslag en Noorder- Koggenland, de Agrarische Natuurvereniging Hollands Noorden en LTO. De middag werd gestart met een rondleiding door het bedrijf van René Verdonk en Sabine van den Berg. Om de problematiek in de vollegrondsgroenteteelt beter te begrijpen werd eerst de intensiteit van de teelt uitgelegd. Vanaf eind februari tot half augustus wordt er continu geplant (en uiteraard geoogst). Per teler vinden er zo’n 50 beplantingen plaats gedurende deze periode. De jonge planten zijn een lekkernij voor diverse dieren, zoals ganzen, eenden, duiven, hazen, etc. In de 7 maanden van de productie is er dan ook zo’n 50 keer kans op schade aan het gewas door vraat. In relatie tot andere gewassen (akkerbouw, gras, etc.) geeft de schademeldingen dan ook een extra administratieve last in een al toch zo’n drukke periode van planten en oogsten. In de praktijk betekent dat ook dat de schademeldingen beperkt worden gedaan. Met als gevolg dat er geen duidelijk inzicht is in de schadecijfers. Om schade te beperken zijn er diverse maatregelen nodig. Voor deze middag was er een demonstratie van afweermiddelen en -systemen die door de telers worden ingezet om gewasschade door dieren te beperken. Onder andere netten, geluidsinstallaties, drones, poppen, vliegers en lasers werden gedemonstreerd. Bij de telers zijn al verschillende methoden geïmplementeerd. De ervaring leert echter dat ganzen slimme dieren zijn en niet altijd onder de indruk zijn van de verschillende afweermethoden.
door Agrivizier 01 sep., 2023
Regels zijn regels: het is een bekende uitdrukking. Voor veel agrariërs lopen regels en wetten als een rode draad door hun dagelijks werk. Eén van die regels is het direct onderwerken of injecteren van mest op het land, zodat onder andere uitspoeling en ammoniakvervluchtiging zoveel mogelijk worden beperkt. Een tijdrovende klus, uitgevoerd omdat het moet. Maar ís onderwerken van mest wel de beste optie? Hoe staat het bijvoorbeeld met biodiversiteit, bodemkwaliteit en de kwaliteit van de producten die worden geteeld als hier andere keuzes in worden gemaakt? Deze en andere vragen worden onderzocht in het project Duurzame Bloemkool. Bloemkoolteler Pé Slagter en onderzoeker Erik Cammeraat vertellen er meer over. Pé Slagter is sinds zijn achttiende actief in het familiebedrijf, de firma P.N. Slagter in Andijk. Samen met zijn broer en neven nam hij het stokje over van zijn vader en ooms. Op zo’n 180 hectare grond worden bloemkool (ook oranje en paarse bloemkool), broccoli, romanesco, ijsbergsla en andere koolsoorten geteeld. Pé: “Voor dit project werd ik benaderd door mijn collega Wim Reus. Hij nam deel aan een zogenoemde hackathon van provincie Noord-Holland. Wim legde daar een vraag voor over de huidige mestwetgeving en het organische stofgehalte van het land: voor vollegrondsgroentelers is de kwaliteit van de organische stof in de bodem belangrijk om hoogwaardige producten te kunnen verbouwen en telen. Met de actuele regels rondom mest zien we dat de kwaliteit van de organische stof onvoldoende op peil blijft. Een complex vraagstuk dus, dat aandacht kreeg tijdens de hackathon. Toen is het balletje gaan rollen. Ik had meteen belangstelling, omdat ik van mening ben dat direct inwerken van mest én niet nodig én nauwelijks haalbaar is. Zo hebben we meegemaakt dat een van mijn medewerkers een uur te laat was met inwerken. Daar stond meteen een fikse geldboete tegenover. De regels zijn nu zo strikt dat je zowat tegelijk met het uitstrooien ook al moet inwerken: dat is onhaalbaar en het past ook niet bij de manier van werken. Normaal gesproken strooien we eerst zo’n 80% uit en dan kijken we hoe we de overige 20% van de mest verdelen. Met deze tijdsdruk kan dat niet. Kortom: dit project ligt me na aan het hart en daarom doen we ook met veel plezier en nieuwsgierigheid mee. Overigens hadden we vooraf natuurlijk geen idee welke richting de uitkomst op zou gaan - een extra bevestiging van de huidige regels is vanzelfsprekend ook een mogelijk resultaat.” Living lab: van onderzoek tot in het schap In het onderzoek wordt gewerkt met een living lab: op de velden van Pé en Wim is een stuk grond aangewezen als onderzoeksgrond. Erik: “We bestuderen allerlei aspecten ín en boven de grond. Bij het inwerken van mest neemt in het algemeen de biodiversiteit af. Ga maar na: als je grond omploegt, dan zijn daar minder wormen. En als er geen wormen zijn, dan zijn er minder weidevogels te vinden. Kortom: hoe meer insecten er zijn, hoe meer andere dieren er in de buurt zijn. Met het onderzoek willen we analyseren wat nu precies het effect is van het later inwerken van mest. We kijken naar de samenstelling van de bodem, zowel qua chemie als qua fysica. Denk bijvoorbeeld aan koolstof: een koolstofrijke bodem stimuleert het bodemleven. Daarnaast kijken we dus wat er bóven de grond gebeurt: welke dieren zien we? Wat groeit er allemaal? We tellen vogels, inventariseren de aanwezigheid van vliegen, aaltjes en andere insecten, we meten de aanwezigheid van microben en we nemen grond- en watermonsters. Bovendien kijken we ook naar de bloemkool zelf, naar smaakstoffen en zelfs naar de chemische samenstelling – onder andere de hoeveelheid vitamine C en ijzer. Er is ook een smaakpanel vanuit Hogeschool Inholland. Zij hebben tot nu toe twee proefrondes gedaan. Later dit jaar volgt de laatste ronde.” Voorlopige resultaten De overtuiging van Pé dat het later of niet inwerken van mest allerlei positieve effecten zou hebben is één, maar het is uiteindelijk aan de wetenschap om tot een conclusie te komen. Erik: “Dit project startte eind 2018 en we zitten nu in het laatste jaar. We zien voorzichtig eerste resultaten. Zo lijkt het erop dat de hoeveelheid koolstof in de grond toeneemt. Dat is verrassend. Normaal gesproken gaat daar behoorlijk wat tijd overheen. Daarnaast lijkt de uitspoeling van stikstof bij het gebruik van droge mest niet erger te zijn dan bij het inwerken van mest. Tot slot lijkt de bloemkool zelf ook iets gezonder én iets lekkerder te zijn, met iets meer voedingsstoffen. Dit alles lijkt de overtuiging van Pé te bevestigen dat direct inwerken van mest niet noodzakelijk is, maar dat is natuurlijk geenszins waar wij als onderzoekers mee bezig zijn: Wij kijken naar data en andere verifieerbare onderzoeksgegevens.” Van onderzoek tot avondmaal De bloemkool die wordt geteeld in het kader van onderzoek maakt gewoon deel uit van de verkoop van Pé en Wim; met recht een living lab dus in dit project. Pé: “Meedoen met zo’n groot onderzoek klinkt misschien bewerkelijk, maar dat valt alles mee. Het gaat er vooral om dat je je veld openstelt voor de onderzoekers. De verdeling is nu half om half: de ene helft van het perceel krijgt direct ingewerkte mest en de andere helft van het perceel niet – dat wil zeggen, dat laten we drie weken liggen. De onderzoekers meten steeds de verschillen tussen beide percelen. Om de twee-drie weken komen ze naar het veld voor metingen. Met de bloemkool zelf gebeurt verder niets; beide eindproducten zijn van goede kwaliteit en dus liggen ze gewoon in de supermarkt en op je bord. En hoewel ik geen onderzoeker ben valt me van alles op. Zo zie ik dat weidevogels met hun kroost richting het niet-ingewerkte perceel trekken. Daar valt blijkbaar meer voedsel te halen. Sowieso is het altijd mooi om het leven op en rond het veld te volgen, je kunt met het blote oog al zo ontzettend veel zien en ontdekken.” Ook qua tijdsbesteding is deelname aan het onderzoek geen obstakel voor Pé. “Sowieso is het erg prettig samenwerken met de onderzoekers en betrokkenen. Er zijn bijvoorbeeld mbo-, hbo- en wo-studenten die meedoen met dit project, omdat het onderdeel is van Amsterdam Green Campus. Verder vind ik het mooi om op deze manier nog meer inzicht te krijgen in wat er zoal gebeurt op mijn perceel. En ik wil mijn steentje bijdragen aan het verbeteren van ons vak en aan de toekomst van de sector én de natuur. Natuurlijk zijn er soms overleggen en bijeenkomsten, dat hoort erbij en daar ben ik als deelnemer ook graag bij. Maar het kost me weinig extra werk op het land. En dat is mooi, want extra tijd… dat bestaat niet.” Pé Slagter is mede-eigenaar van familiebedrijf P.N. Slagter in Andijk. Erik Cammeraat werkt als universitair hoofddocent op de Universiteit van Amsterdam binnen de onderzoeksafdeling IBED-Ecosystem and Landschape Dynamics.
Meer posts
Share by: